Nederlands English Home Contact Disclaimer Sitemap Nieuw/New

WOLKENATLAS

WOLKENWIJZER

Naar aanleiding van de nieuwe wolkenatlas die in 2016 verschenen is, is deze wolkenwijzer geheel herzien en aanmerkelijk uitgebreid. Het omvat nu alle catagoriën welke benoemd in de Internationale wolkenatlas, waarin deze benoemd worden als meteoren. Meteoren zijn atmosferische verschijnselen, zoals wolken, neerslag, bliksem en smog. Hieronder staan 4 determinatietabellen om de meest voorkomende meteoren op naam te kunnen brengen. U gebruikt de sleutels als volgt:

Begin bij A01 en bepaal wat u ziet. Geheel rechts staat een code. Deze code staat voor de volgende stap in de sleutel. Als u hier op klikt dan komt de door u gekozen optie bovenaan op het scherm te staan. U heeft nu weer de keuze tussen twee of meer opties. Of de oplossing, die in cursief wordt weergegeven. In de rechter kolom staan voorbeelden van het wolkentype. De optie definities voert u naar onze wolkencode pagina waar u de officiële beschrijving vindt van de wolken.

Stel u wilt weten uit welk type wolk een voor uw onbekend type wit korrelige neerslag valt. U begint bij A01 en u ziet daar een verwijzing staan naar A14 voor wolken met neerslag. Uw wolk voldoet aan de beschrijving en afbeelding voor bijvoorbeeld de buienwolk. Klik hier op 'neerslag' om het soort neerslag te bepalen. Nu komt u in tabel B en kunt u de determinatie voortzetten. De lijn volgend blijkt dat u uitkomt bij B07. (Probeer als oefening). Daar staan dan drie opties waarmee u uw neerslag kunt vergelijken.

De determinatietabel wolken (A) is voor het eerst gepubliceerd in 1970 door Drs. B. Zwart en hier opnieuw met zijn toestemming en in een iets aangepaste vorm gepubliceerd en verder aangevuld met wolken uit lithometeoren. De overige aansluitende determinatiesleutels in de andere tabellen B, C en D zijn ontworpen door Meteo Maarssen.

Foto's gemerkt met # en * vallen buiten de copyright en licentie rechten van Meteo Maarssen.

METEOREN

Meteoren zijn verschijnselen die zich voordoen in de atmosfeer of aan het oppervlak van de aarde. Meest voorkomende zijn de meteoren op waterbasis zoals wolken en neerslag uit die wolken. Wolken kunnen ook bestaan uit vaste bestanddelen zoals roet, stof, smog, zand, e.d. en deze kunnen ook als vaste neerslag uit dergelijke wolken vallen. Ook natuurlijke fenomenen als optische verschijnselen (halo's e.d.) en electrische verschijnselen (bliksem, poollicht e.d.) worden tot de meteoren gerekend. Op deze determinatiepagina staan alleen verschijnselen welke in Nederland met enige regelmaat zijn waar te nemen. Bijvoorbeeld, zandstormen behoren tot de lithometeoren maar worden niet niet verklaard omdat er in ons land geen zandstormen voorkomen.

Hydrometeoren
Onder hydrometeoren worden alle meteoren verstaan bestaande uit water of ijs in de vrije atmosfeer. Daartoe behoren wolken en de eventuele neerslag die uit de wolken vallen. De neerslag hoeft niet persé het aardoppervlak te bereiken, ook neerslag die onderweg geheel verdampt hoort hiertoe. Ook dauw en rijp behoren tot de hydrometeoren, maar natte straten, regenplassen of een laag sneeuw niet.
Tabel A en B

Lithometeoren
Deze groep van meteoren bestaan uit vaste bestanddelen zoals zand, stof, roet en smog. Zij worden in de atmsofeer gebracht door bijvoorbeeld wind (w.o. zandstormen en windhozen), brand, explosies en vulkaanuitbarstingen.
Tabel A

Fotometeoren
Dit zijn oplichtende verschijnselen in of op wolken (zowel hydro als litho) maar ook vrije atmosfeer en kunnen ontstaan door reflectie, straalbreking of interferentie door licht afkomstig van zon en maan. Tot de verschijnselen in behoren bijvoorbeeld: halo, irisaties en corona's; maar ook regenbogen en schaduwbanden, de laatste beter bekend als Jakobsladders. Ook verkleuringen aan het hemelgewelf tijdens zonsopkomst en zonsondergang worden gerekend tot de fotometeoren.
Tabel C

Electrometeoren
Electrometeoren zijn een uiting van atmosferische electriciteit en tot de bekendste behoren bliksem èn donder. Verder behoort ook het poollicht tot deze groep.
Tabel D

HYDRO- EN LITHOMETEOREN - WOLKENWIJZER (TABEL A)

A01 Wolken op natuurlijke gevormd uit waterdamp of ijskristallen. A02  
  Andere wolken. A16  
       
A02 Wolken die geen neerslag geven. A03  
  Wolken waaruit neerslag valt. A14  
  Wolken aan het aardoppervlak. B10  
  Wolken zichtbaar in de diepe schemering in het noorden in de maanden mei, juni en juli. A15  
       
A03 Tussen de wolken, wolkenelementen of wolkenbanken zijn grote stukken van de blauwe hemel zichtbaar. A04  
  De wolken vormen een gesloten dek of laten slechts kleine openingen zien. A08  
       
A04 De wolken zijn ijl en doorzichtig. A05  
  De wolken zijn compact en ondoorzichtig. A06  
       
       

A05

De wolken lijken op zijdedraden, veren of uitgeplozen watten. Er kunnen optische verschijnselen in optreden.

VEDER OF VEZELWOLK (CIRRUS)
Er zijn verschillende vormen van cirruswolken, zoals: vezelige of dradige wolk, windveren (cirrus fibratus) - rechts, kommawolken (cirrus uncinus) kuifwolk of schuimvlok (cirrus spissatus)
Definitie

 
 
c-uncinus

c-spissatus

c-spissatus cumulonimbogenitus
   
 

De wolken lijken op uiterst fijne plukjes wol of watten. De afzonderlijke elementen zijn niet groter dan één booggraad en zijn gerangschikt in banken. Ze zijn zilverwit, de zon schijnt er bijna zonder verzwakking doorheen. Op enige afstand van de zon of de maan ontstaat in de wolkenelementen een parelmoerachtige glans, roodachtig of groenachtig. (B03)

KLEINSTE SCHAAPJES WOLK (CIRROCUMULUS)
 Cirrocumuluswolken zijn zeldzaam. Verwarring met altocumuluswolken (A12) kan gemakkelijk voorkomen
 
Definitie

 
       
A06 De wolkenelementen zijn klein, niet meer dan enkele booggraden in doorsnede. A07  
 

De wolken bestaan uit grote, afzonderlijke elementen, die ten minste een boog van tien graden omvatten. Hun toppen zijn bolvormig en dikwijls fel wit. Grote exemplaren lijken op gigantische bloemkolen. De basis van de wolken is donker, vlak en voor elke aanwezige wolk even hoog. De onderstaande typen worden onderscheiden.

STAPELWOLK (CUMULUS)
Definitie

 
 

Zijn er veel betrekkelijk kleine, vijf tot tien booggraden grote en niet bijzonder sterk verticaal ontwikkelde stapelwolken, dan heeft men meestal te maken met de mooi-weerwolk.

MOOI-WEER-WOLK (CUMULUS HUMILIS)
Definitie

 
 

Matig verticaal ontwikkelde stapelwolken, soms veelvuldig aanwezig, maar soms ook met veel ruimte voor de zon. Het blijft hierbij droog.

OPBOLLENDE STAPELWOLK (CUMULUS MEDIOCRIS)
Definitie

 
 

Zeer sterk verticaal ontwikkelde stapelwolken, die zo groot zijn, dat er zich slechts enkele in de zichtbare hemelruimte bevinden, behoren tot de soort opbollende stapelwolk (ten minste zolang er nog geen regen uit valt).

OPBOLLENDE STAPELWOLK (CUMULUS CONGESTUS)
Definitie

 
       

A07

De wolken hebben kleine kopjes, die dikwijls omhoog steken uit langgerekte banken, waardoor die eruit zien als de kantelen van een kasteelmuur.

KANTEELWOLKEN OF SCHAAPJESWOLKEN MET TORENTJES (ALTOCUMULUS CASTELLANUS)
Bij de kanteelwolk beginnen de opwaartse luchtstromingen niet nabij het aardoppervlak, maar op 2 of 3 km hoogte. Zij zijn dus niet het gevolg van plaatselijke verwarming, maar eerder van afkoeling van de luchtlaag direct boven de laag waarin de kanteelwolken ontstaan.
Definitie

 
 

De wolken hebben de vorm van amandelen, vissen of dubbelbolle lenzen. Sommige zijn donker met lichte randen, die nabij de zon een parelmoerachtige glans vertonen. Andere zijn geheel wit en opgebouwd uit een verzameling schaapjeswolken. Deze wolken zijn in het stadium van oplossing. Soms zijn er allerlei stadia tussen de donkere, structuurloze en de lichte, oplossende vormen aanwezig.

AMANDEL- OF LENSWOLK (ALTOCUMULUS LENTICULARIS)
Definitie

 
       
A08 Het wolkendek is geheel gesloten en egaal. A09  
  Het wolkendek vertoont een duidelijke structuur. A10  
       
A09 Het wolkendek is grijs en dicht. A11  
 

Het wolkendek is wit en uiterst dun. Het lijkt op een fijne witte sluier. De zon schijnt er vrijwel ongehinderd doorheen en geeft duidelijke schaduwen. Vaak zijn in dit type wolken optische verschijnselen te zien.

MELKLUCHT (CIRROSTRATUS)
Definitie

 
       
A10 Het wolkendek bestaat uit vlokken of proppen. A12  
  Het wolkendek heeft een golfstructuur. A13  
       

A11

Het wolkendek is blauwgrijs. De plaats waar de zon zich bevindt, is te herkennen aan een vage lichtvlek. De zon werpt echter geen schaduwen meer. Soms zijn er met enige moeite strepen of banen in het wolkendek te herkennen.

BLAUWGRIJS WOLKENDEK (ALTOSTRATUS)
Definitie

 
 

Het wolkendek is somber egaal grijs en hangt zeer laag. Hoge torens verdwijnen soms met hun toppen in de wolkenlaag. Wolken zijn scherp begrenst. Bij een relatief dun wolkendek vertoont de zon geen matglas effect, maar is scherp omrand.

EGAAL GRIJZE LUCHT (STRATUS)
De stratuswolk vertoont zich vaak in combinatie met mist. Mist is niets anders dan een stratuswolkendek dat zich direct aan het aardoppervlak bevindt.
Definitie

 
 

 

   

A12

De wolkenelementen zijn niet groter dan één tot vijf booggraden. De lichtgrijze of witte proppen zijn dikwijls gescheiden door strookjes blauwe hemel. Het uiterlijk van de hemel lijkt op schapenwol.

SCHAAPJESWOLK (ALTOCUMULUS)
Definitie

 
 

De wolkenelementen zijn vrij groot en hebben een doorsnede van meer dan vijf booggraden. Ze zijn dikker dan schaapjeswolken en daardoor donkerder van tint. De randen zijn licht. Meestal vormen deze grote wolkenproppen een gesloten wolkendek met donkere en lichte plekken. De hemel heeft een 'bonkig' uiterlijk.

GRAUWE SCHAAPJESWOLK (STRATOCUMULUS)
Definitie

 
       

A13

De afzonderlijke wolken-golven hebben een doorsnede van niet meer dan vijf booggraden. Soms zijn ze gescheiden door lichtere banen, soms door smalle stroken blauw. De hemel heeft het uiterlijk van een gigantisch wasbord of van een ribbelstrand.

GOLFWOLK (ALTOCUMULUS UNDULATUS)
Definitie

 
 

De afzonderlijke wolken-golven hebben een doorsnede van meer dan vijf booggraden. De hemel is meestal geheel bedekt met afwisselend donkere en lichte stroken. De begrenzing van de golven is niet scherp, zij vloeien als het ware in elkaar over.

GRAUWGRIJZE GOLFWOLK (STRATOCUMULUS)
Definitie

 
       

A14

Er valt hele lichte neerslag, meest als motregen of motsneeuw. Het wolkendek is somber egaal grijs en hangt zeer laag. Hoge torens verdwijnen soms met hun toppen in de wolkenlaag. Wolkenbasis is scherp begrenst en ziet er droog uit.

EGAAL GRIJZE LUCHT (STRATUS)
De stratuswolk vertoont zich vaak in combinatie met mist. Mist is niets anders dan een stratuswolkendek dat zich direct aan het aardoppervlak bevindt.
Definitie

 
 

De neerslag valt zonder onderbreking uren achtereen uit een donkergrijze lucht, waaronder dikwijls donkere, rafelige wolkenflarden drijven. Wolkenbasis ziet er waterig uit.

REGENWOLK (NIMBOSTRATUS)
Definitie

 
 

De neerslag valt in perioden, die plotseling beginnen en ook weer abrupt eindigen. De neerslagintensiteit wisselt sterk. Men spreekt van buiige neerslag. Dikwijls komt er ook onweer (zie tabel D voor verschillende voorkomende ontadingen) voor. De wolken zijn soms gescheiden door grote stukken blauw, maar zij bedekken ook wel de gehele hemel. Ze zien er meestal donker en dreigend uit, maar hebben witte koppen. Uit deze koppen komt een kuifwolk of schuimvlok te voorschijn die vaak de vorm heeft van een aambeeld. In de door de zon beschenen regen kunnen ook optische verschijnselen (C09) ontstaan.

BUIENWOLK (CUMULONIMBUS)
Definitie

 
       

A15

Meest wit-grijze tot zilver-blauwe dradige wolken; soms ook met ribbels of golven, welke snel van vorm veranderen en zich ook snel verplaatsen. Deze zijn soms zichtbaar in de diepe schemering bij zonsondergang of zonsopkomst aan de noordelijke horizon van eind mei tot half juli. Het is een vrij zeldzaam verschijnsel en worden ook niet elk jaar gezien.

LICHTENDE NACHTWOLKEN
De wolken bevinden zich op zeer grote hoogte in de atmosfeer, rond de 80 km, en vallen doorgaans pas op aan het begin of eind van de duisternis.

 
       
A16 Wolken op natuurlijke wijze of spontaan ontstaan, inclusief branden. A17  
  Wolken door menselijk handelen ontstaan. A18  
       

A17

Er stijgen dikke, meestal donkergrijze tot zwarte, rookkolommen op, of er trekken langs het hemelgewelf verschillende donkergrijze tot zwarte uitwaaierende stroken of pluimen waar de zon soms met moeite in okergele tot dieprode kleur doorheen schijnt.
Brandhaarden kunnen ook bewust door menselijk handelen ontstaan.

WOLKEN UIT BRANDHAARDEN

 
 

In de hogere luchtlagen bevindt zich een vuile grauwe bruinachtige sluier. De zon heeft soms moeite om er doorheen te schijnen en is dan vaak okergeel tot dieprood gekleurd. Anders dan bij wolken op waterbasis verkleuren de wolken niet of nauwelijks bij laagstaande zon.

VULKANISCHE WOLKEN
Deze grauwe sluier is soms in ons land zichtbaar bij grote vulkaanuitbarstingen in bijvoorbeeld IJsland.

 
       

A18

Wolken gevormd door vliegverkeer.

CONTRAILS

 
 

Vooral boven industriegebieden zijn wolken zichtbaar van verschillende herkomst en kleuren. Dit kunnen bv wolken op waterbasis zijn (koeltorens) of uitstoot van afvalstoffen via schoorstenen. Soms zien we boven de schoorstenen en koeltorens stapelwolken (A06) ontstaan als gevolg van de opstijgende warmere lucht die ook vaak vochtiger is.

INDUSTRIEWOLKEN

 
 

Er is aan de horizon een bruin-grijze of bruin-oranjerode heiigheid te zien.

SMOG

 

HYDROMETEOREN - NEERSLAGWIJZER (TABEL B)

Neerslagverschijnselen worden ook wel hydrometeoren genoemd. Niet alleen regen, sneeuw en hagel zijn vormen van neerslag, ook mist, dauw en rijp worden tot de hydrometeoren gerekend.

B01 Er valt neerslag. B02  
 
Er valt geen neerslag of er is geen neerslag gevallen, toch zijn velden nat of wit uitgeslagen.
B08  
  Er valt geen neerslag, maar het zicht is beperkt. B10  
           
B02 Neerslag is vloeibaar. B03  
  Neerslag is vast. B04  
       

B03

Neerslag bestaat uit kleine druppels (kleiner dan 0,5 mm doorsnede) welke soms lijken te zweven in de lucht.

MOTREGEN

 
 

Neerslag bestaat uit duidelijke druppels (groter dan 0,5 mm doorsnede) en vallen vrij snel.

REGEN

 
 

Neerslag vormt een doorzichtige ijslaag op de bevroren grond en takken van bomen e.d. Valt hoofdzakelijk uit nimbostratus.

IJZEL
IJzel kan gewoonlijk alleen aan het einde van een vorstperiode voorkomen, als zachte lucht een dooiaanval inzet.

 
     

B04

Neerslag is bevroren en helder, glad en hard, niet broos en tot 4 mm groot. Ze springen terug als ze op harde ondergrond vallen.

IJSREGEN
IJsregen kan gewoonlijk alleen aan het einde van een vorstperiode voorkomen, als zachte lucht een dooiaanval inzet.

 
 

Neerslag is bevroren en meest mat tot helder als ijsknikkers of brokken van 5 mm tot 5 cm en soms nog groter, grote brokken vaak onregelmatig en veelhoekig. Ze springen terug als ze op harde ondergrond vallen en kunnen zeer hoge valsnelheden bereiken en daardoor schade veroorzaken. *

HAGEL
Hagel valt doorgaans alleen uit zware buien en nooit bij temperaturen beneden het vriespunt.

 
  Neerslag is bevroren en wit. B05  
       
B05 Neerslag heeft een vlokkig uiterlijk. B06  
  Neerslag is hard ondoorzichtig en heeft een bolvormig, kegelvormig of veelhoekig uiterlijk. B07  
 

Neerslag bestaat uit enkelvoudige zeshoekige plaatjes of naalden en vallen zo langzaam dat ze in de lucht lijken te zweven. *

IJSNAALDEN
IJsnaalden komen vooral voor bij strenge vorst en schitteren in zon-, maan- of lantaarnlicht. Wordt ook wel poolsneeuw genoemd.

 
       

B06

Neerslag bestaat uit een mengelmoes van witte vlokken en regen. De valsnelheid van deze gemengde neerslag is hoog.

REGEN EN SNEEUW GEMENGD
Vaak bestaat deze combinatie uit sneeuw die al  'nat' aanvoelt en regen. De sneeuw is grotendeels gesmolten. Daartussen zit ook regen. Deze neerslag valt over algemeen bij temperaturen ruim boven het vriespunt, doch meest onder de 5°C. Wordt in de volksmond ook wel natte sneeuw genoemd.

 
 

Neerslag bestaat uit duidelijk uit alleen witte luchtige vlokken en dwarrelt naar het aardoppervlak.

SNEEUW
Sneeuw kan zowel vallen bij temperaturen welke boven als onder het vriespunt liggen, maar wel altijd in de buurt van het vriespunt. Als de grond warmer is dan het vriespunt, zal de sneeuw smelten. In de volksmond wordt dit ook wel natte sneeuw genoemd. (onder)

 

 

B07

Witte ondoorzichtige kleine bolletjes tot 1 mm groot, soms ook afgeplat of langwerpig. Springen niet op bij hun val. Valt hoofdzakelijk uit stratuswolken.

MOTSNEEUW

   
 

Witte ondoorzichtige bolvormige, soms ook kegelvormige, op sneeuw lijkende korrels van 2 tot 5 mm. Ze zijn broos en relatief eenvoudig samendrukbaar. Springen op of breken bij hun val op harde grond. Valt hoofdzakelijk uit buienwolken.

KORRELSNEEUW
Korrelsneeuw valt doorgaans boven land bij temperaturen rond het vriespunt, gaat soms in buien aan sneeuw vooraf

 
 

Troebelwitte 2 tot 5 mm grote ronde tot kegelvormige glazige korrels. Breken niet tijdens hun val op de grond en zijn niet samendrukbaar. Valt hoofdzakelijk uit buienwolken.

KORRELHAGEL
 Korrelhagel komt voor bij temperaturen boven het vriespunt.

 
       

B08

Op grazige plekken zijn planten in de vroege ochtend overdekt met druppels, of zijn auto's vochtig of nat.

DAUW

 
 
Velden en andere voorwerpen zijn wit uitgeslagen en voorzien van hoofdzakelijk opstaande ijsnaalden.
B09  
       

B09

Kleine ijskristallen welke zich vastgezet hebben op vaste voorwerpen.

RIJP
Fijne ijskristallen aan randen van bladeren en grasprieten e.d.

 
 

Dikke laag witte ijskristallen, vaak door onderkoelde mist of nevel afgezet.

RUIGE RIJP
Ruige rijp groeit tegen de windrichting in en is grover dan rijp.

 
 

Dikke laag ondoorzichtige ijsmassa, zonder duidelijke kristalvorm, vaak door onderkoelde mist, nevel afgezet.

RUIGE VORST
Compacter als ruige rijp.

 
       

B10

Er is op grote afstand zichtbeperking.

HEIIGHEID
Zichtbeperking door waterdamp wordt ook wel tot neerslag of hydrometeoren gerekend. Zichtbeperking door heiigheid kan ook door rook ten gevolge van brand of zandstorm e.d. ontstaan. In dat geval is het een lithometeoor (A16)

 
 

Zicht is tussen 1 en 2 km en heeft een grijsachtig uiterlijk. Zichtbeperking meest door zeer fijne microscopische kleine waterdruppels.

NEVEL

 
 

Zicht is minder dan 1 km en heeft een grijsachtig uiterlijk. Zichtbeperking meest door fijne waterdruppels. Bomen en andere planten kunnen druppels laten vallen door mistneerslag op takken.

MIST
Onder mist verstaan we ook wel stratuswolken welke tot aan het aardoppervlak reiken en daar het zicht beperken.

 

FOTOMETEOREN - OPTISCHE VERSCHIJNSELEN (TABEL C)

Onderstaand een selectie van de voornaamste door iedereen waarneembare optische verschijnselen uit de vrije natuur. Er zijn nog veel meer fraaie verschijnselen waar te nemen. Maar met deze selectie moet u al een eind kunnen komen om uw lichtverschijnsel op naam te kunnen brengen.
Wees erop bedacht dat ook de vormen van de halo's uiterst variabel kunnen zijn. Alleen de meest gangbare zijn hier opgenomen. Foto's gemerkt met een # van de haloverschijnselen zijn geplaatst met toestemming van Meteoros.
Bliksem en poollicht zijn geen optische verschijnselen. Deze zijn onderbracht in tabel D (atmosferische electrische verschijnselen).

Computer simulatie van haloverschijnselen.
   
Bijzon Bijzon Bijzon Bijzon Kleine kring Grote kring Boog van Parry Circum zenithale boog Horizontale cirkel Zuil
Belangrijkste optische haloverschijnselen, zie tabel voor verklaringen of klik op de letter voor een directe link naar een verschijnsel. X = waarnemer.
C01 Optische verschijnselen te zien in, op of nabij wolken of in mist. C02  
  Optische verschijnselen op de grond of aan de horizon. C10  
  Schemeringskleuren. C16  
       

C02

Schaduwbanden of lichtstroken tussen of aan randen van wolken.

JACOBSLADDERS

   
  Andere optische verschijnselen meest in de richting van zon of maan. C03  
  Andere optische verschijnselen met rug naar de zon, maan of andere lichtbron. C09  
       

C03

Gekleurde vlekken en kransen nabij zon of maan.

IRISATIES

 
 
. .
   
 

Groene rand bij ondergaande zon. *

GROENE FLITS
Dit verschijnsel duurt slechts een paar seconden en kan variëren van een groenachtige rand aan de zon, tot een groen segment of een klein groen zuiltje. Wordt vooral waargenomen bij zeer heldere luchten en meest boven zee.

 
 

Andere lichtkringen of gekleurde vlakken in nabijheid van zon of maan.

C04

 
       

C04

 

Oplichtende zuil bij opkomende of ondergaande zon. #*

LICHTZUILEN (g)
Lichtzuilen kunnen ook aan de onderzijde van de zon voorkomen.

 
  Oplichtende cirkels en bogen aan hemelkoepel, hoofdzakelijk rond zon of maan. C05  
       

C05

Oplichtende heldere vlek links en rechts van de zon of de maan, evenwijdig aan de horizon. Van de zon af rood, gevolgd door geel en een uitlopende blauwwitte veeg.

BIJZON (c)
Bijzonnen komen het meest voor aan de 'kleine kring' (boven) en zeldzamer aan de 'grote kring' (c') (onder #*),

 

 

Band evenwijdig aan de horizon en egaal wit gekleurd. #*

HORIZONTALE CIRKEL OF PARHELISCHE RING (e)
Zeldzaam verschijnsel en wordt zelden volledig waargenomen. Komt het verschijnsel bij de maan voor, dan spreken we over een parselenische ring.

 
  Kringen rond zon of maan. C06  
       
C06
Ronde, vaak gesloten kring met als middelpunt de zon of maan. Binnenrand vrij scherp begrenst en rood, daarna, geel, onduidelijk groen en naar wit verlopend vaag blauw.
C07  
 
Niet volledige, van zon of maan afgekeerde lichtbogen. Vaak aan de boven of onderzijde grenzende aan ronde volledige kringen. Kringen kunnen soms ook ontbreken of niet volledig ontwikkeld zijn.
C08  
       

C07

Gesloten kring op een afstand van 21°50'.

KLEINE KRING (a)
Als er onvoldoende hoge ijswolken zijn, dan is de cirkel niet volledig.

 
 

Gesloten kring op een afstand van 46°. #*

GROTE KRING (b)
Als er onvoldoende hoge ijswolken zijn, dan is de cirkel niet volledig; beide halo's (grote en kleine kring) staan op de foto rechts..

 
       

C08

Boog als een kom aan de bovenzijde van de zon, aan de grote kring (b) en lijkt op een omgekeerde regenboog (C09). Staat vaak recht boven de waarnemer.

CIRCUMZENITHALE BOOG (f)
Kan zeer helder zijn en wordt dan vaak aangezien als regenboog hoog aan de hemel.

 
 

Boog als een kapje aan de bovenzijde van de zon, aan de kleine kring (a).#*

BOOG VAN PARRY (d)

 
       

C09

Gekleurde boog, meestal aan onderzijde van buienwolk.

REGENBOOG
Soms vinden we nog een tweede regenboog met tegengestelde kleuren

 
 

Heldere kring geprojecteerd tegen de mist.

MISTBOGEN
Misbogen zijn flauwe witte kringen in de mist. Mistbogen kunnen ook kunstmatig gemaakt worden door in de mist met rug naar een lichtbron te gaan staan. Centraal in de mistboog (rechts) staat een de schaduw van uzelf op mist geprojecteerd. Deze
vergrote projectie van uzelf op de mist door de lichtbron achter u, bv koplampen van auto's, wordt Brockenspook (links) genoemd.

.

 
       
C10 Optische verschijnselen op de grond (incl. sneeuwdek en wateroppervlakten) C11  
  Optische verschijnselen aan of in de omgeving van de horizon. C14  
       
C11 Optische verschijnselen in de richting van de zon, maan of andere lichtbron. C12  
  Optische verschijnselen met zon, maan of andere lichtbron in de rug. C13  
       

C12

Kringen op het sneeuwdek.

SNEEUWHALO
De sneeuwhalo is het best te zien bij strenge vorst ongeveer een uur na zonskopkomst en een uur vóór zonsondergang op vers gevallen sneeuw.

 
 

Op het licht rimpelende water weerschijnen straatlantaarns en koplampen en andere felle lichtbronnen als zuilen in het water.

LICHTZUILEN
Zuilen ontstaan vaak op de natte straten of licht golvende wateroppervlakten bij reflectie van kuntslichtbronnen.
In het schijnsel van lantaarnlicht kunnen zich bij strenge vorst bij mist bestaande uit ijskristallen ook haloverschijnselen vormen. Bekend zijn de kring van 21,5° en 46°.

 
       

C13

Lichtvlek rond uw hoofd op een nat grasveld.

HEILIGENSCHIJN
De heiligenschijn op de foto rechts is gevormd rond de schaduw van een fototoestel.

 
 

Lichtglans als een hyperbool in regenboogkleuren op de bedauwde grond.

DAUWBOOG OF HORIZONTALE REGENBOOG

 
       

C14

Voorwerpen lijken te zweven of staan op de kop boven een zilverkleurig spiegelende horizon of boven zee.

FATA MORGANA OF LUCHTSPIEGELINGEN

 
  Reflecties van zon en maan nabij de horizon. C15  
       

C15

Lichtbundels, teruggekaatst door sloten of kanalen.

REFLECTIES
Reflecterend zonlicht op water resulteert in een groot aantal lichtbundels. Dit is goed te zien onder bruggen waar zij weerkaatst worden op de onderzijde van bruggenhoofden. Maar onder sommige omstandigheden, bij een laagstaande zon en iets nevelig tot heiig weer kunnen we in het verdwijnpunt aan de horizon van de sloot ook reflecties waarnemen welke in de heiige achtergrond oplichten. Het water mag niet rimpelen. Klik op de afbeelding voor een groter formaat.

 
 

Boven de glinsteringen van de maan op het wateroppervlak bevindt zich een lichtgevende driehoek waarvan de maan de top vormt.

CONTRASTDRIEHOEK

   
       

C16

Schemeringsverschijnselen aan de westelijke horizon, bij zonsondergang aan heldere hemel. (Oostelijke horizon bij zonsopkomst).

OPKOMST/ONDERGANG VAN ZON

 
 

Schemeringsverschijnselen aan de oostelijke horizon, bij zonsondergang aan heldere hemel. (Westelijke horizon bij zonsopkomst).

OPKOMST/ONDERGANG VAN AARDSCHADUW

   

Schemeringsverschijnselen aan de oostelijke en westelijke horizon. Van ongeveer een uur voor en na zonsonder-gang. De intensiteit van de kleuren wordt onder meer bepaald door transparantie van de atmosfeer en wordt beïnvloed door bijvoorbeeld de hoeveelheid waterdamp, of luchtvervuiling, zoals stof, roet, of vulkanische as.

Zodra de zon is gegaan rijst aan het oostelijke horizon de aardschaduw op. Dit is ongeveer 35 tot 40 minuten te volgen totdat het versmelt met de achtergrond.

Aan de westelijke kim ontstaat kort na zonsondergang een grote zalmrode vlek. Het wordt hemelpurper genoemd en is het belangrijkste schemeringsverschijnsel. Na ongeveer 20 tot 30 minuten na zonsondergang is deze het sterkst ontwikkeld. Daarna zakt het geleidelijk in.

Bij zonsopkomst treden dezelfde verschijnselen op. Alleen zien de de verschillende effecten dan in omgekeerde volgorde en windrichting.


Deze animatie geeft in stappen van 5 minuten de vordering van de schemering aan op een heldere avond. Klik op de afbeelding om de animatie te starten.

ELECTROMETEOREN - ELECTRISCHE VERSCHIJNSELEN (TABEL D)

Bliksem en poollicht worden tot de atmosferische electrische verschijnselen gerekend.

D01 De belichting heeft een flitsend karakter. D02  
  De belichting houdt langere tijd aan in de vorm van vlammetjes, sterretjes of bollen. D04  
 

Een diffuse gloed bevindt zich in het noorden, is rood, geel, groen of blauw en verandert langzaam van vorm. De vorm kan variëren van een egale verlichte vlek, tot radiale stralen, sluiers of gordijnen. *

POOLLICHT

 
       

D02

Plotselinge electrische ontladingen in een onweerswolk gepaard gaande met een felle lichtflits en vaak vergezeld van een knallende of rollende donder.

 

D03

 
 

De electrische ontlading zelf is niet zichtbaar, maar de knallende of rollende donder is duidelijk hoorbaar.

DONDER

   
 

Plotselinge electrische ontladingen in een schijnbaar vrij heldere lucht 's nachts en zonder knallende of rommelende donder; of ver verwijderd onweer.

WEERLICHT
Weerlichten treden vooral op in buiige situaties waarbij de ver verwijdere onweersbuien, tot meer de 100 km afstand, toch een groot deel van de hemel kunnen oplichten.

 
       

D03

Bliksemontladingen tussen wolk en aardoppervlak.

BLIKSEMINSLAGEN

 
 

Bliksemontladingen welke een groot deel van de wolk van binnenuit verlichten. De bliksem zelf is vaak niet zichtbaar.

WOLKONTLADINGEN

 
 

Bliksemontladingen in de vrije atmosfeer of onder de wolkenbasis, zonder het aardoppervlak te bereiken. Soms wordt de wolk van de buitenzijde door de bliksem verlicht.

ONTLADINGEN IN DE VRIJE ATMOSFEER

 
       

D04

Boven moerassen, gierkelders, mesthopen en rioolputten dansen kleine gele, rode, groene of blauwe vlammetjes. *

DWAALLICHTJES
Hoewel dwaallichtjes geen direct meteorologisch verschijnsel zijn, noemen we deze toch, omdat het ook een atmosferisch electrisch chemisch proces is. Hierbij gaat moerasgas tot zelfontbranding over door electrische activiteit in de atmosfeer en is mogelijk een lichte variant van de hieronder beschreven bolbliksem.

 
 

De ontlading lijkt op een heldere bol tot maximaal 40 cm groot, vaker ter grootte van tennisballen en kunnen enkele tientallen seconden overleven. Doven uit of knallen uit elkaar. *

BOLBLIKSEM
Er bestaan verschillende theorieën over het ontstaan van bolbliksems. Allemaal gaan deze ervan uit dat het om een zware blikseminslag gaat. Gebeurt dat volgens een van de theorieën boven een weiland, moeras of rioolput, dan kan het ontsnapte moerasgas door de electrische lading tijdens de inslag tot ontbranding komen en kan een bolbliksem ontstaan.

 
 

Een min of meer aanhoudende oplichtende electrische ontlading in de vorm van groene of violette pluimpjes of sterretjes op enige hoogte boven het aardoppervlak (bliksemafleiders, windvanen, masten, maar ook op vliegtuigen tijdens de vlucht op propellers, vleugel uiteinden en dergelijke). Beste zichtbaar in duister. *

SINT ELMO'S VUUR