Maartse regen,
brengt geen zegen. |
Smoor te maerte, is vloed te meie. |
|
|
Vriezende januari, natte februari,
droge maart, regen in april,
is de boeren hunnen wil. |
Maartse wind en aprilse regen,
beloven voor mei de grootste zegen. |
|
|
Februari met veel sneeuw,
een droge maart en een natte april,
voorspellen een goed jaar. |
Als maart niet gaart,
april niet wil,
doet mei,
het voor allebei. |
|
|
Zo menig vorst in maart, zo menig dauw in april. |
Natte maart, veel gras. |
|
|
Vochtige maart,
de boeren smarten baart. |
Lentemaands ruwheid,
geeft zomermaands luiheid. |
|
|
Een natte maart,
is niks waard |
Een droge maart,
is een lente (of zomer) te paard,
en zaait vruchten in de haard. |
|
|
Maartse sneeuw, is mest op de akker. |
Als maart zacht is in wil,
verwacht men koude in april. |
|
|
Maartse sneeuw, is mest op het vlasland. |
Maartse buien, die beduien,
dat de zomer aan komt kruien. |
|
|
Maartse snee,
doet akkers en velden wee. |
Of als komt of als hij scheidt,
heeft maart zijn gift bereid. |
|
|
Nooit is maart zo goed,
of het sneeuwt een hoed. |
Voor maart ziet de boer liever een wolf in het veld dan een schaap. |
|
|
Daar is geen maart zo goed,
of het sneeuwt op d'r boer z'n hoed. |
Maart roert zijn staart. |
|
|
Sneeuw in maart,
vrucht en druif nadeel baart. |
Maart speelt met zijn staart. |
|
|
Maartse regen,
brengt zomerzegen |
Als maart geeft aprilweer,
dan geeft april maarts weer. |
|
|
Maart koel en nat,
veel koren in het vat |
Sneeuw en hagel, regen wind,
daarvan is maart een vrind. |
|
|
Unne dreuge mert,
is goud wert. |
Maarte, maarte
wat hebt ge een vuile staarte. |
|
|
De maartse maan,
brengt kwaad weer aan. |
Droge maart, natte april en koele mei,
vullen de schuur en de kelder erbij. |
|
|
Stuift het stof in maart,
het is de boer goud waard. |
Een goede maart,
is niet veel waard. |
|
|
Een schepel stof in maart,
is een krone waard |
Een inhoudende maart,
is geld waard. |
|
|
Een droge maart
is goud waard,
als het in april
maar regenen wil. |
Wie grote bonen wil eten,
moet de maart niet vergeten. |
|
|
Een droge maart
is goud waard,
vochtige maart,
dure haard. |
Wat maart niet wil,
neemt april. |
|
|
Een droge maart en natte april,
dat is naar de boeren hun wil. |
Danst het lammetje in maart,
april vat 't bij zijn staart. |
|
|
Een droge maart en natte april,
dan doet de landman wat hij wil. |
De maand maart,
heeft 't venijn in de staart. |
|
|
Een droge maart en natte april,
is alle boeren schuren vol. |
Maart zonder bloemen, zonde dauwe,
brengen ons op het eind in het nauwe. |
|
|
Maart droog en april nat,
geeft veel koren in het vat. |
Het is in 't begin of op 't eind,
dat maart ons zijn gaven zendt. |
|
|
Een natte maart,
geeft veel lijnzaad. |
Donder in maart,
vorst in april. |
|
|
Maart droog, mei nat,
veel hooi en zaad zat. |
Geeft maart al veel gedonder,
dan is een witte Paas geen wonder. |
|
|
Maart met een lange staart,
brengt later spek en pens aan de haard. |
Donder in maart, sneeuw in mei. |
|
|
Maart pakt ze bij de staart,
april bij de bil. |
Wil maart reeds donder,
dan is sneeuw in mei geen wonder. |
|
|
Droogte en stof in maart,
is de boer heel wat waard. |
Dondert 't in de maand maart,
in mei dekt sneeuw de aard. |
|
|
Brengt maart storm en wind,
de sikkel is de boer goed gezind. |
Als het dondert op een kale maartse top,
voeren de boeren de aren op. |
|
|
Maart wind en april regen,
beloven de boer veel zegen. |
Zuiverend en bijzonder vruchtbaar, is in maart de donder. |
|
|
Maart guur,
volle schuur. |
Donder in maart,
zegen voor d'aard. |
|
|
Zijn in maart de wolken groots en wijd,
in mei is het dan het gewas dat goed gedijt. |
Zoveel nevels zich in maart vertonen,
met zoveel onweer zal de zomer lonen. |
|
|
Als in maart de muggen dansen, sterven de schapen. |
Zoveel nevels in maart,
zoveel onweders in de zomer. |
|
|
Danst in maart de mug,
veel schapen op een dooie rug. |
Zoveel nevel in maart,
zoveel regen na Pasen. |
|
|
Dansen in maart de muggen rond,
dan is dat voor de schapen niet gezond. |
De eerste donder in maart,
pakt de elft bij zijn staart.
Elft is een zeevis die voor het paaien de rivier optrekt. |
|
|
Een vlo in maart,
is een daalder waard. |
Wie zich zelfe bemint,
wachte zich voor maartse en aprilse wind. |
|
|
Veel wind in maart,
geeft appels in de gaard. |
Maartse zon en aprilse wind,
bederven menig schoon kind.
Dan krijgen kinderen sproeten. |
|
|
Als het in maart fel waaien wil, zal er veel fruit komen. |
Voor oude lieden heeft maart,
kwaad in hare staart. |
|
|
Maart houdt de ploeg bij de staart,
april houdt ze weer stil. |
Kom ik over maartje,
dan heb ik nog een jaartje,
en hij stierf op 1 april. |
|
|
Maart geeft doorgaans 12 zomerse dagen, april staat er borg voor. |
Oh, maart, wat roert ge uw staart,
elk is verkouden, hoest en kucht
en snakt naar zoele, reine lucht. |
|
|
Mist in maart, is water of vorst in mei. |
Zaai in maart niet te vroeg,
er is nog tijd genoeg. |
|
|
Een droge maartewind,
maakt de boer goed gezind. |
Als de R is in de maand,
is het weer niet altijd meegaand. |
|
|
Oktober weer komt in maart terug. |
Hoor je de koekoek al eind maart,
Doof dan gauw maar de haard. |