Het kustfront is een typisch verschijnsel wat waargenomen kan worden in de herfst en in de winter van september tot januari. Soms ook al augustus en verder tot in april. Van belang is dat het zeewater warm moet zijn en dat het boven land koud is. Het verschil tussen beiden bedraagt minstens 10°C. Meestal is dat in de nacht het geval, maar bij een koude periode kan dit effect ook overdag optreden. Bij zuidwesten wind situaties staat er een windkracht 6 á 7 Bf. Boven land krijgt de koude wind (blauwe pijlen hieronder) de neiging naar zee te waaien en boven zee waait de zachte/warme lucht (rode pijlen hieronder) in de richting van de kust. Daar waar beide luchtmassa's elkaar boven zee ontmoeten ontstaan op uitgebreide schaal cumulonimbus wolken, zoals de foto hierboven laat zien. Kustfronten zijn meestal 50 tot 250 km lang en beslaan een breedte van 20 tot 100 km. Uitzonderingen zijn er natuurlijk ook, zoals de bijgaande satellietfoto laat zien.
Vaak schuift de buienlijn later wat meer in de richting van de kust en kan het ook op land tot heftige buien komen. Neerslagsommen van meer dan 40 mm in de kustprovincies zijn dan niet ongewoon. Bij koude winterse situaties kan dit ook leiden tot een dik pak sneeuw, vooral in Zeeland bij noorden wind situaties en op de Wadden bij noordoosten wind. Weet de warme/zachte lucht de kuststrook te bereiken, dan kan dat daar leiden tot een (tijdelijke) temperatuurstijging. De wind wordt dan aanlandig. Onweer kan ook voorkomen bij kustfronten. In het binnenland klaart het gewoonlijk op en is er daar verder weinig van te merken.
Kustfront op 16 september 1983 (NOAA 7)
Boven: Schematische weergave van de luchtcirculatie bij een kustfront.
Onder: Windrichting aan het aardoppervlak en wolkvorming bij een kustfront.